De kernel is de basis van het besturingssysteem. Het zorgt ervoor dat programma's uitgevoerd kunnen worden en dat de verschillende onderdelen van een machine gebruikt kunnen worden.
De kernel bevat device drivers voor o.a. geluidskaarten en netwerkkaarten. Deze drivers kun je in de kernel zelf ''meebakken'' of als module compileren. Een module is een stukje code dat je naast de kernel kunt laden als je het nodig hebt. De kernel kan niet onbeperkt groot zijn. Het is daarom verstandig om zaken die niet permament nodig zijn als module te compileren. Daarnaast kunnen modules uit het geheugen gehaald worden om geheugen te besparen.
Het versienummer van een kernel heeft altijd vorm vorm a.b.c. Als de b even is dat gaat het om een stabiele kernel, bij oneven getallen om een developmentversie.
Heb je geen idee welke kernelversie je gebruikt, dan kun je dat opvragen met uname -r.